WERELDVERANTWOORDING DOOR HET OOG VAN EEN
TRAPPIST GISTEREN EN VANDAAG
Zozeer heeft God de wereld liefgehad,
dat hij zijn Eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in hem gelooft
niet verloren zou gaan, maar het eeuwig leven zou bezitten (Joh. 3,16). Als de wereld zo
kostbaar is in Gods ogen, dan moet hij dat ook zij in de ogen van al Gods
kinderen. Allen moeten er zich verantwoordelijk voor voelen. De Kerk, de gemeenschap
van hen die de boodschap van het Mensgeworden Woord hebben ontvangen, bestaat
in het hart van de wereld en voor de wereld. Haar zending bestaat erin in
de schoot van de wereld een zichtbaar teken te zijn van het heil dat bestemd
is voor allen.
De Christelijke monnik is een zoon van de Kerk en deelt
dus in die zending. Verlaat hij in zekere zin de wereld en zijn oppervlakkige
bekommernissen, dan is dat om hem terug te vinden in zijn verhouding tot God.
Hij moet dus op een oorspronkelijke en eigen manier in zijn monastiek leven
de verantwoordelijkheid incarneren die de Kerk heeft tegenover de wereld waarvoor
de Zoon van God zijn leven gegeven heeft.
Een van de manieren waarop de gemeenschap van de gelovigen
die verantwoordelijkheid tegenover de wereld uitoefent is de constante confrontatie
van diverse culturen en hun samenstellende elementen met de evangelische boodschap.
Het is dit procédé, zo oud als het Christendom, dat men vandaag ‘inculturatie’
noemt. Het Christelijk monnikendom is geboren uit een dergelijke ontmoeting
tussen de evangelische boodschap over het volmaakte leven en de grote ascetische
en spirituele traditie die de culturen uit de oudheid hadden gekend toen zij
een zekere graad van spiritualisering hadden bereikt. Zodanig kan men zeggen
dat het monnikendom een van de eerste en meest geslaagde vormen van inculturatie
is.
Daarom, wanneer men de geschiedenis van het monnikendom
bestudeert, geeft men er zich rekenschap van dat telkens als een nieuwe vorm
van monastiek leven ontstaat, of telkens als een belangrijke hervorming plaats
vindt in het monachisme, dit gebeurd is telkens als monniken en monialen bijzonder
aanwezig en aandachtig waren voor de cultuur van hun tijd en zij op nieuwe
situaties nieuwe antwoorden gaven die niet alleen golden voor henzelf, maar
voor heel de Kerk en heel de Maatschappij.
Zo verging het Cîteaux in de twaalfde eeuw. Dat de hervorming
van Cîteaux zulk een succes heeft gekend ligt aan het feit dat zij beantwoordde
aan aspiraties en dus aan noden, niet alleen van de Kerk, maar ook van de
hele maatschappij van die tijd. Het Cîteaux van de eerste generatie beantwoordde
aan een grote geestelijke beweging die ontstaan was uit de Gregoriaanse hervormingen
die gekarakteriseerd werd door een
verlangen naar terugkeer naar het ideaal van de oerkerk, die bestond uit eenvoud,
armoede, communio en affectieve vroomheid. Het Cîteaux van de tweede generatie
heeft die hervorming afgebogen tot een
enigszins andere vorm die ingebed lag in de hervormingsbeweging
van de maatschappij, kenmerkend voor het nieuwe tijdperk van de feodaliteit. Op die
manier hebben de cisterciënzerkloosters een overwegende rol gespeeld in de
opbouw van wat wij nu Europa noemen.
Laten we nu tot het onderwerp van mijn conferentie komen.
Iets dergelijks gebeurde met de Strikte Observantie, een fenomeen dat voorafging
aan La Trappe en veel verder reikte dan de trappistenhervorming, al heeft
die zich dan later met de naam van ‘Trappisten’ vereenzelvigd. De Hervorming
van La Trappe, met Abt de Rancé, kende alleszins haar grenzen en stond op
bepaalde punten heel ver af van de bekommernissen van de eerste Cisterciënzers.
Dat haar succes – zij het nog maar numeriek – indrukwekkend was, ligt aan het feit dat haar oriëntatie
overeenstemde met de geestelijke aspiraties van de tijd, tenminste in Frankrijk
en in de landen onder Franse invloed.
We weten allemaal hoe die hervorming de Franse revolutie
overleefd heeft en daarna opnieuw tot bloei is gekomen in talrijke stichtingen,
dank zij de moed en de ondernemingszin van Dom Augustin de Lestrange en de
monniken en monialen die hem gevolgd zijn naar Zwitserland, Rusland, Amerika
en vele andere landen van Europa. Tijdens hun
omzwervingen leefde deze cohorte
van monniken en monialen zo diep verbonden met de moeilijkheden en bekommernissen
van de mensen van hun tijd als men zich maar kan voorstellen. Bijna alle kloosters
die zich vandaag ‘trappist’ noemen werden direct of indirect uit deze odyssee
geboren.
Dat heeft de Trappisten een zin gegeven voor avontuur die
hen blijvend kenmerkt. De stichtingen, zowat overal ter wereld ondernomen
tijdens die grote odyssee, evenals het herstel van de kloosters in Frankrijk
en in de landen die door de Franse revolutie getroffen waren, werden meestal
verwezenlijkt in uiterst precaire situaties. Daardoor kwamen de monniken en monialen in contact en communio met de mensen uit het volk met wie zij het
arbeidzaam en armoedig leven deelden.
Die precaire situaties, meer nog dan de stellingnamen van de Rancé in de
discussies met Martène over de studies in het
monastieke leven, hebben er zeker toe bijgedragen dat de Trappisten
lange tijd niet veel aandacht geschonken hebben aan wetenschappelijke studies
in het monastieke leven.
De stichtingen van de 19e eeuw in de diverse congregaties van
de Strikte Observantie, in het bijzonder die van Sept-Fons, werden tot het
uiterste gekenmerkt door hun zin voor avontuur. Deze leidde er soms toe een
stichting te sluiten om een andere te kunnen openen. Heel vroeg reeds heeft
men het belang ingezien van stichtingen buiten Europa, in Noord-Afrika en
in Palestina, zelfs ver van Europa in China en Japan. Het was de bedoeling
tegelijkertijd bij te dragen tot de ontwikkeling van de lokale Kerken door
er het contemplatief leven in te planten, evenals materiële hulpverlening
te bieden aan deze streken. Die betrokkenheid in de materiële ontwikkeling,
speciaal in de landbouw, vinden we in het bijzonder weer in de stichting van
Staouëli in Noord-Afrika.
Toen de drie Congregaties van de Strikte Observantie zich in 1892 verenigden
en een nieuwe unie van kloosters vormden die zichzelf de naam gaf van ‘Orde
van de Gereformeerde Cisterciënzers of van La Trappe’, ( een naam die sedertdien
veranderd werd in ‘Orde der Cisterciënzers van de Strikte Observantie’, nu
de officiële naam door onze nieuwe Constituties aan onze Orde gegeven ),kreeg
deze nieuw gecreëerde juridische entiteit al gauw een duidelijker identiteit,
een beter inzicht in de wijze waarop men stichtingen onderneemt en een capaciteit
tot gemeenschappelijk beantwoorden van nieuwe situaties.
Ik weet dat de gebeurtenissen van
1892 op verschillende manieren kunnen geïnterpreteerd worden, maar dat is
niet belangrijk voor wat ons hier vandaag bezighoudt. Feit is dat de Heilige
Stoel van dan af, in bepaalde documenten, de mooie uitdrukking ‘familia
cisterciensis’ begon te gebruiken om het geheel van kloosters aan te duiden
die van de cisterciënzerspiritualiteit leefden – een uitdrukking die opnieuw
gebruikt wordt op onze dagen. In de schoot van die grote familie begon de
groep kloosters zich officieel “Cisterciënzerorde
van de Strikte Observantie “ of doorgaans “Trappisten” te noemen. Het onderscheid
in Congregaties was juridisch verdwenen en de Orde schonk zichzelf
al gauw Constituties, die haar een duidelijke identiteit en een grote cohesie
verschaften. Dit maakte het tevens mogelijk gedegen antwoorden te geven op
de grote uitdagingen waar de wereld en de Kerk al gauw mee zouden geconfronteerd
worden.
De Orde had het geluk , na de terecht zo genoemde ‘observantieoorlog’, enkele
grote geestelijke figuren te hebben voortgebracht, die tevens praktische mensen
waren . Dezen stelden vast dat de zending van de trappistenkloosters er voor
alles in bestond de aanwezigheid van contemplatief gemeenschapsleven in de
schoot van de lokale Kerken en van de maatschappij te handhaven of te vestigen.
Het is algemeen bekend hoe ten tijde van de wetten van de uitdrijving in het begin van de twintigste eeuw in Frankrijk,
Dom Chautard voor Clemenceau, een ongelovige, de handhaving van de trappistenkloosters
verdedigde, niet op grond van hun activiteit op sociaal, caritatief of landbouwkundig
gebied, maar omwille van hun roeping als mensen van gebed.
De eerste stichtingen in wat men toen de ‘missielanden’ noemde noodzaakte
de Orde zich te situeren tegenover een bepaald type van aanwezigheid in de
wereld dat beantwoordde aan wat zij als haar roeping beschouwde.Marianhill,
door Mariastern gesticht in Zuid-Afrika een tiental jaren voor het Verenigingskapittel
van 1892, was snel omgevormd tot een gemeenschap met een zeer brede missionaire
activiteit om te beantwoorden aan de lokale noden. Het Generaal Kapittel werd
genoodzaakt deze kwestie te bestuderen. En na enkele bijzondere Reguliere
Visitaties werd geoordeeld dat die activiteit, hoe bewonderenswaardig ook,
niet beantwoordde aan de eigen roeping van de Orde, zodanig dat Marianhill
zich afscheidde van de Orde om haar eigen roeping als autonome Missiecongregatie
te volgen. Deze heeft zich ook op bewonderenswaardige manier verder ontwikkeld.
Een dergelijke situatie kwam ook in Congo tot stand enkele jaren later.
Een stichting van Westmalle in Bamania, in 1894, aanvaardde een intense missieactiviteit
die beantwoordde aan de lokale noden. Na diverse Reguliere Visitaties werd
de gemeenschap opgeheven; de priester-monniken, behalve de overste, gingen
over tot de gemeenschap van de Missionarissen van het Heilig Hart , terwijl
de overste en de lekenbroeders terugkeerden naar Westmalle.
We kunnen ons afvragen of men in beide gevallen ook vandaag tot dezelfde
beslissingen zou komen; deze gevallen tonen echter goed aan dat de Orde van
de Trappisten vanaf 1892 een homogene
en zeer duidelijke visie hadden op
haar specifieke roeping, zowel in de schoot van de grote cisterciënzerfamilie, als in de schoot van de Kerk.
Die identiteit werd nog verstevigd tussen de twee wereldoorlogen, in het
bijzonder onder de invloed van Dom Anselm Le Bail, abt van Scourmont, die
een hoofdrol speelde in het herontdekken van de Cisterciënzervaders. Hij was
eveneens de eerste in de Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie die
het belang inzag van een degelijke wetenschappelijke vorming, in het bijzonder
op het gebied van bijbel en geschiedenis, ten dienste van de geestelijke vorming
en van het monastiek leven.
Tussen de twee wereldoorlogen verstevigde
de Orde haar geestelijke identiteit evenals het wezen van haar roeping. Toen
dan in het begin van de jaren 50 Paus Pius de twaalfde de contemplatieve gemeenschappen
uitnodigde oorden van gebed op te richten in de Jonge Kerken ( wat men toen
de Derde Wereld noemde ), heeft onze Orde daarop geantwoord niet alleen met
animo, maar eveneens met een geest voor avontuur die haar gekenmerkt heeft
sedert de Franse revolutie. Van de 171 huizen van monniken en monialen, die
vandaag de Cisterciënzerorde van de Strikte Observantie vormen, werd meer
dan de helft (91) gesticht na de laatste Wereldoorlog, en het merendeel buiten
Europa. Een eerste golf van stichtingen richtte zich op Afrika, daarna een
op Latijns Amerika, vervolgens op Azië en Oceanië. Zonder eigenlijke apostolische
of sociale missies op zich te nemen, werden deze kloosters
over het algemeen ertoe gebracht hun medewerking te verlenen aan de
lokale inspanningen tot inculturatie en dikwijls tot het lenigen van materiële
noden van de bevolking rondom. Sommige, zoals in Angola, Bosnië, in Algerije
en Kongo (ex-Zaïre) werden ertoe genoodzaakt lange tijd oorlogssituaties en
armoede met de bevolking rondom te delen. Niet weggaan, al hadden ze er de
mogelijkheid toe en de lokale bevolking niet, was dikwijls de voornaamste
wijze waarop zij hun verantwoordelijkheid voor die bevolking konden vorm geven.
In bepaalde gevallen leidde dit zelfs tot herhaalde vernietiging van het klooster,
en in één geval, dat van Tibhirine, tot de uitschakeling van
de monniken, die zo het lot deelden van ongeveer tweehonderdduizend Algerijnen,
slachtoffers van hetzelfde conflict en dezelfde haat.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, nog voor de golven van stichtingen
waarover ik het zojuist had, kenden de kloosters in de Verenigde Staten een
uitzonderlijke toevloed aan roepingen, wat geleid had tot talrijke stichtingen
in de Verenigde Staten en enkele in Zuid-Amerika. Een naam die vermelding
verdient is natuurlijk die van Thomas Merton. Moeten wij hier zijn invloed
op de Orde vermelden, nog meer vermelding verdient de invloed die hij heeft
uitgeoefend ( en die in zekere zin de Orde heeft uitgeoefend doorheen hem),
op de maatschappij over het algemeen, niet alleen in de Verenigde Staten maar
ook elders in de wereld.
Merton was in het klooster getreden op volwassen leeftijd, na enigszins
geëngageerd te zijn geweest in de wereld van de literatuur en de politiek.
Hij wierp zich geheel in de studie van de traditie van het monachisme en van
heel de grote Christelijke spiritualiteit. Hij bevond zich in dat stadium
toen hij zijn autobiografie en zijn eerste boeken schreef, die een solide
maar heel traditionele spiritualiteit verraden. Verschillende omstandigheden
brachten hem in contact met zijn oude vrienden en maakten het hem mogelijk
nieuwe vriendschappen op te bouwen in de wereld van de literatuur en de kunst.
Ten tijde van Martin Luther King werd hij heel gevoelig voor het lot van de Zwarten van de Verenigde Staten, als
ook voor het onrechtvaardig, zoal niet immoreel karakter van de oorlog in Vietnam. Voor hem was dit
een kwestie van verantwoordelijkheid opnemen tegenover de wereld evenals tegenover
het Evangelie, van stellingname als monnik, juist in die kwesties die de Amerikaanse
ziel aanvochten. Hij werd ongetwijfeld bekoord en uitgenodigd door vele vrienden
om het monastiek leven te verlaten en zich ten diepste te engageren in die
uiterst belangrijke strijd. Hij was er zich nochtans steeds bewust van dat
zijn eigen roeping erin bestond juist als monnik stelling te nemen in die
kwesties, door mee te werken aan de ontwikkeling van een collectief verantwoordelijkheidsgevoel.
Zijn persoonlijke grootheid bestond erin dat hij nooit slaaf is geworden
van het beeld dat hij van zichzelf gemaakt had of dat anderen hem toebedeeld
hadden.Luchthartig vernielde hij die beelden, als even zovele afgoden, om
over te gaan naar nieuwe etappes in zijn zoektocht naar God en naar diens
aanwezigheid bij de noden van zijn tijdgenoten. Hij behoorde tot de generatie
van hen die, gehoor gevend aan enkele profeten die hen waren voorgegaan, het
kapitaal belang van de interreligieuze dialoog voor onze tijd inzagen, samengaand
met, of voorafgegaan door een interculturele dialoog. Het is in die context
dat hij zijn interesse voor de grote niet-christelijke religieuze tradities
heeft ontwikkeld. Het is trouwens tijdens een monastiek pan-aziatisch congres
in Bangkok dat hij bij een ongeval om het leven kwam.
Dit brengt me ertoe te spreken over de aanwezigheid van de Trappisten in
de schoot van de AIM, een organisme dat meer dan veertig jaar geleden op gang
gebracht werd door de Benedictijnse Confederatie, in samenwerking met de grote
Cisterciënzerordes, om de kloosters van de Jonge Kerken bij te staan vooral
op het gebied van de vorming. Het AIM organiseerde, naast vele andere activiteiten,
de grote pan-aziatische monastieke congressen van Bangkok (1968), Bangalore
(1974) en Kandy (1977). Die congressen, waar verschillende vormen van Christelijk
en niet-christelijk monastiek leven uit Azië elkaar ontmoeten, hebben de Heilige
Stoel ertoe aangezet de monastieke Ordes te vragen een leidende rol te spelen
in de interreligieuze dialoog. De aanwezigheid van trappistenkloosters in
verscheidene landen van de Derde Wereld enerzijds, en de sterke coördinatie
van autonome kloosters in de schoot van de Generale Kapittels , hebben bewerkt
dat verscheidene trappistenkloosters sedert vele jaren een zeer actieve rol
hebben gespeeld in de interculturele en interreligieuze dialoog. In een tijd
waarin zoveel krachten er toe bijdragen de spanningen tussen volkeren en culturen
te creëren of te verscherpen, wordt de verantwoordelijkheid van deze dialoog
tegenover de mensheid steeds groter.
Een van de monniken die aanwezig was op de grote monastieke congressen,
georganiseerd door het AIM in Azië, was Pater Francis Mahieu-Acharya, stichter
van Kurisumala in Kerala, onlangs op hoge leeftijd overleden.Hij verdient
het vermeld te worden als een van de pioniers van het Christelijk monachisme
in Indië. Zijn klooster van Kurisumala is zeker het beste voorbeeld van inculturatie
van het Christelijk monachisme in
Indië. Het verenigt in zich alle rijkdommen van de grote Syrische traditie,
voor eeuwen in Kerala geïncultureerd, en vele elementen van de zuiver hindoeïstische
monastieke traditie.Deze inculturatie van liturgische en monastieke tradities
heeft zich uitgebreid tot een belangrijk engagement in de ontwikkeling van
de streek. De lokale bevolkingen werden geïnitieerd in het streven naar autonomie
en in de onderlinge hulpverlening aan de hand van coöperatieven, zuiver in
de lijn van de ideeën van Gandhi. Ongeveer 5000 mensen waren aanwezig bij
de begrafenis van P. Francis en meer
dan 20000 (voor het merendeel niet-christenen ) defileerden langs zijn graf
gedurende de veertig dagen na de begrafenis. Dit toont aan hoezeer hij ingeworteld
was in de lokale cultuur, terwijl hij er al de rijkdom van het Christelijk
monachisme heeft binnengebracht.
Ik heb hoger gesproken over Dom Anselme Le Bail, illustere abt van Scourmont,
en ik heb zojuist P. Francis Acharya vermeld die eveneens monnik van Scourmont
was voor hij naar Indië vertrok. Als u me toestaat een beetje chauvinistisch
te doen dan zal ik nu enkele woorden zeggen over de betrokkenheid van Scourmont
in de ontwikkeling van de streek. Ikzelf heb in deze zaak geen enkele verdienste
want zij bestond reeds voor mijn aankomst in Scourmont. Zij zou echter wel
eens kunnen dienen als model voor verschillende van onze gemeenschappen die
in analoge omstandigheden leven. Veel van onze Europese kloosters hebben een
zeer zware materiële infrastructuur, die samengaat met een tijd waarin de
gemeenschappen talrijker waren. En het is niet altijd gemakkelijk uit te vinden
hoe zich van die structuren te ontdoen om er lichtere voor in de plaats te
stellen.
Scourmont werd gesticht in 1852. Zoals dat voor vele kloosters het geval
was wijdde de gemeenschap zich met al haar energie aan het ontginnen van arme
en onvruchtbare grond om aan de kost te komen. Toen kwam de grote spirituele
en wetenschappelijke ontwikkeling onder Dom Anselm Le Bail tussen de twee
wereldoorlogen. Na de tweede wereldoorlog was Scourmont zeer arm, zoals heel
de streek rondom. De gemeenschap stampte toen enkele ondernemingen uit de
grond die een groot succes werden en
veel werk verleenden aan de streek. De
monniken moedigden leken aan om zich te lanceren in dergelijke initiatieven.
Zij hielpen hen om diverse coöperatieven op te richten. Zij namen deel aan
de ontwikkeling van diverse diensten van gezondheidszorg, ateliers voor gehandicapte
kinderen, scholen enz. toen niemand tegemoet kwam aan deze noden. Naarmate
diverse ondernemingen autonoom konden worden en de aanwezigheid van monniken
in de schoot van de bestuursraden niet meer noodzakelijk was hebben de monniken
zich teruggetrokken. De diverse industrieën die zij opgericht hadden waren
een soort economisch keizerrijkje geworden. Zij hebben er zich van ontdaan,
niet ze te verkopen aan grote multinationalen, maar
door er even zovele onafhankelijke maatschappijen van te maken , volledig
onafhankelijk van de abdij. Zij hebben toen een Stichting gecreëerd, die niet
alleen het beheer van die ondernemingen coördineert in de geest zoals de abdij
ze beheerde toen deze nog eigenaar was. Zij reïnvesteert de inkomsten ook
in de algemene ontwikkeling (cultureel, sociaal, economisch) van de streek,
en zij draagt ook bij tot een andere stichting die ‘Solidarité cistercienne’
wordt genoemd en die tegemoet komt aan de noden van armen, van de Kerk in
de streek en in de Derde Wereld. Ik denk dat Scourmont op die manier een goed
evenwicht heeft gevonden : de gemeenschap heeft zich teruggetrokken uit het
economisch beheer van ondernemingen en behoudt tevens een reële invloed in
de schoot van de bestuursraad van een Stichting die tot doel heeft de streek
globaal tot ontwikkeling te brengen en hulp te bieden aan de meest behoeftigen
zowel in België als in de Derde Wereld.
De Kerk en de Maatschappij van vandaag worden echter voor andere uitdagingen
gesteld die van een heel andere orde zijn dan die welke ik zojuist vermeld
heb. Een van die uitdagingen is de
noodzakelijke verandering van mentaliteit en gewoonten, door de vrouw haar
rechtvaardige plaats te verzekeren zowel
in de hele maatschappij als in de Kerk. Daar er in onze Orde zowel kloosters
van monialen als van monniken zijn, werden ook wij, zoals de andere monastieke
Ordes en gemengde religieuze Congregaties, ertoe genoopt op die uitdaging
in te gaan. Ziehier onze ervaring.
De monialen gaan in onze Orde, zoals in al de andere takken van de Cisterciënzerfamilie,
een steeds grotere rol spelen. Ik weet dat die evolutie op parallelle
en verschillende wijze beleefd werd in de verschillende Ordes. Ik ga
u dus gewoon vertellen hoe wij die beleefd hebben. Onze Orde kent geen Congregaties.
Men zou kunnen zeggen dat zij in zekere zin één grote congregatio monastica
is. Dat zou gemakkelijk kunnen aanzetten te denken dat wij “gecentraliseerd”
zijn – een opmerking die wij dikwijls moeten horen van onze benedictijnse
vrienden die zeggen “jullie zijn sterk gecentraliseerd”.
In werkelijkheid hebben wij er altijd angstvallig over gewaakt de autonomie
van de kloosters in de schoot van de Orde te handhaven. Het is waar dat ons
Generaal Kapittel veel meer macht en verantwoordelijkheid heeft dan het Generaal
Kapittel van de Ordo cisterciensis bijvoorbeeld, of dan het Congresso
van de Benedictijnen; ik denk echter dat het er minder bezit dan de Generaal
Kapittels van zowel Benedictinessen als Cisterciënzerinnen. Het is alleszins
zeker dathet feit een enige Congregatio monastica te zijn bestaande
uit iets minder dan 2000 monialen en iets minder dan 3000 monniken verdeeld
over 171 kloosters over heel de wereld, het heeft mogelijk gemaakt,
sedert Vaticanum II aan zeer rijke gemeenschappelijke reflexie te doen
aangaande de situaties waarmee de Orde overal ter overal ter wereld wordt
geconfronteerd. We hebben langzaam aan onze Constituties gewerkt gedurende
25 jaar alvorens ze ter goedkeuring aan de Heilige Stoel aan te bieden. En
in die reflexie hebben de monialen een overwegende rol gespeeld.
In het verleden waren de monialen in alles en overal onderworpen aan de
beslissingen van het Generaal Kapittel dat geheel uit mannen bestond. Eigenlijk
was dat zo sedert het begin van de Orde, die slechts met ware terughoudendheid
monialenkloosters had toegelaten. Men oordeelde dat de monialen in het Generaal
Kapittel vertegenwoordigd waren door
hun Pater Immediatus, die de visitatiekaart voorlas die hij in de gemeenschap
had achtergelaten. Reeds in de jaren 1955, nog voor het Concilie, is deze
situatie abnormaal gebleken en is men overgegaan tot vergaderingen van abdissen,
de eerste in 1958, om na te denken over de aspecten van het cisterciënzerleven
die eigen zijn aan monialenkloosters. Na het Concilie werden deze vergaderingen
vanaf een bepaald moment beschouwd als ware Generale Kapittels van de vrouwelijke
tak.
Toen we de langzame herziening van onze wetgeving, van het ene Generale
Kapittel naar het andere, hebben aangevat, met het oog op nieuwe Constituties,
werden alle kloosters en alle regio’s van
de Orde opgeroepen om deel te nemen aan die reflexie, een immens bewustwordingsproces
van de gehele Orde. Zo kan men zeggen
dat onze Constituties echt uitdrukking zijn van wat op het moment dat zij
werden gestemd, in 1987, het geheel van de monniken en monialen van onze Orde
beschouwden als de zin van hun roeping en de wijze waarop zij beleefd wordt
vandaag. In die reflexie hebben de monialen een voorname rol gespeeld.
Een aspect van die nieuwe wetgeving was de verhouding tussen de vrouwelijke
en de mannelijke tak van de Orde. De idee werd geopperd twee juridisch gescheiden
Ordes te hebben, een van monialen, een andere van monniken, die juridisch
volledig onafhankelijk zouden zijn, maar die in volledige communio zouden
samenwerken en zo de complementariteit van de beide seksen verwezenlijken,
terwijl elk vrij verder zou kunne evolueren. Die idee werd nochtans nooit
populair. Velen hadden graag een enige Orde gehad, met slechts één Generaal
Kapittel, één Generale Overste (een abt of een abdis). Maar hier stootten
we op canonieke problemen van kerkelijk recht. Uiteindelijk zijn we tot de volgende oplossing gekomen
: een enige Orde, bestaande uit monialen- en monnikenkloosters,met twee onderscheiden
en onderling afhankelijke Generale Kapittels die gelijktijdig kunnen plaats
vinden. Concreet genomen werden sedertdien al onze Kapittels Algemene Gemengde
Vergaderingen genoemd die in werkelijkheid als gemengde Kapittels fungeren.
Nu blijkt wat toen niet mogelijk leek, nu mogelijk geworden is. Zodanig zullen
we in het volgend Generaal Kapittel de mogelijkheid bestuderen van één enkel
gemengd Generaal Kapittel en van dezelfde Constituties.Vandaag hebben we Constituties
voor monniken en Constituties voor monialen, die in feite identiek zijn, behalve
voor heel kleine punten zoals het slot, bijvoorbeeld, om redenen die vreemd
zijn aan onze keuze.Het lijkt me dat in heel die evolutie het gemeenschappelijk
werk van monialen en monniken een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot
een gezond feminisme.
Om te eindigen zou ik graag nog enkele woorden zeggen over
de ervaring van enkele kloosters in bijzonder. Ik vermeld op de eerste plaats
enkele Afrikaanse kloosters, gesticht in de koloniale tijd, dus voor de onafhankelijkheid,
op Europees model, met een zware economische infrastructuur. Die infrastructuur,
aangepast aan een Europese denk- en handelswijze, is veel minder aangepast
aan de Afrikaanse ziel en geest, die andere eisen stellen. Daarenboven heeft
de dikwijls belangrijke hulp aan de omwonende bevolkingen, door oprichting
van dispensaria en scholen bijvoorbeeld, vaak die bevolking afhankelijk gemaakt.
De overgang naar een ander type van relatie is dikwijls niet gemakkelijk,
zelfs als de oorlog de gemeenschap van bijna al haar mogelijkheden beroofd
heeft om nog hulp te bieden als voordien.
In andere landen, zoals bijvoorbeeld Angola, hebben lange jaren van oorlog
de gemeenschappen ertoe gebracht van dag tot dag te leven, in volledige communio
met de bevolkingen in dezelfde armoede en gevaar. In dat geval was het simpele
feit van te blijven de belangrijkste vorm van solidariteit en verantwoordelijkheid
tegenover de lokale bevolking. Ik kan hier het geval citeren van ons klooster
Maria Zvijezda in Bosnië (vroeger Mariastern genoemd), dat door opeenvolgende
oorlogen werd vernietigd, om nog niet te spreken van de lange periode onder
communistisch regime. Voorwaarden om een normaal monastiek leven zijn daar
praktisch onbestaande. En nochtans is daar ook : weggaan zou onverantwoord
zijn tegenover de plaatselijke bevolking en de Kerk. Bijgevolg is ook daar
: blijven is een daad van verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij en
de Kerk.
Tenslotte zou is een gemeenschap van onze Orde willen aanhalen
die, naar mijn mening, het mooiste voorbeeld is van een scherpe en tegelijk
serene verantwoordelijkheidszin. U hebt het geraden dat ik het wil hebben
over de gemeenschap van Tibhirine . Er werd reeds zoveel geschreven over die
monniken dat ik niet lang hoef uit te wijden. Sta me toe eenvoudig in enkele
woorden te zeggen hoe zij, naar mijn mening, hun verantwoordelijkheid hebben
uitgeoefend ten aanzien van maatschappij en Kerk.
De gemeenschap van Onze Lieve Vrouw van de Atlas werd gesticht
als een eenvoudig toevluchtsoord dat bestond uit enkele monniken van het klooster
O.L.V. van Délivrance in Slovenië, voor het geval dit laatste zou opgeheven
worden. Dat nederig debuut heeft ongetwijfeld bijgedragen tot communio met
de lokale bevolking. De stichting werd bijna onmiddellijk aanvaard door de
Franse gemeenschap van Aiguebelle, maar die goede relaties met de lokale bevolking
werden zodanig gehandhaafd, dat op het ogenblik van de onafhankelijkheid van
Algerije, de gemeenschap vredig kon voortbestaan, ook al bestond hij uit Fransen.
De monniken hebben zich toen van bijna al hun gronden ontlast, om ze te verdelen
onder de bevolking en zij vormden vervolgens een coöperatieve met hun buren om
de grond die hen nog restte te beheren. Naast die vriendschap met de lokale
bevolking, gebaseerd op wederzijds respect en solidariteit in het werk, hebben zij zich altijd beschouwd als een biddende
gemeenschap in het hart van een eenvoudige en religieuze bevolking, met respect
voor godgewijde personen. Tegelijk ontwikkelden zij ook een interreligieuze
dialoog met een groep mee gecultiveerde moslims, die geïnteresseerd waren
in een gemeenschappelijke reflexie evenals in gemeenschappelijk gebed.Toen
de toestand in Algerije uit de hand liep na de verkiezingen van 1991 en bij
de stopzetting van het electoraal proces, toen de religieuze moordaanslagen
vermeerderden, kregen zij van alle kanten de raad weg te gaan. Alhoewel niemand
onder hen het martelaarschap wenste opteerden zij ervoor te blijven omdat
dit hun de enige ‘verantwoordelijke’ houding toescheen, rekening houdend met
hun gelofte van stabiliteit en vooral met al de banden die zij in de loop
der jaren, met de lokale bevolking gesmeed hadden als met de kleine Kerk van
Algerije.
Dit voorbeeld, een grensgeval, is voor ons Trappisten, een uitnodiging om
tegenover onze medemens, onze broeder, al onze verantwoordelijkheden op te
nemen, die over het algemeen minder zware eisen stellen.
Armand VEILLEUX