Geliefde Broeders,

Het wezenlijke element van een Reguliere Visitatie is niet het docu­ment genaamd "visitatiekaart" dat de Visitator aan de communiteit nalaat, maar wel de "visitatie" zelf, 't is te zeggen: het feit dat een broeder een bezoek brengt aan broeders. Het is met vreugde dat ik een volle week heb kunnen doorbrengen in elk van uw beide kloos­ters; en het is voor mij een genade u te bezoeken op dit belangrijk ogenblik van uw geschiedenis.

Om dit ogenblik in de geschiedenis van uw communiteit goed te begrijpen, moet men het terugplaatsen in de algemene context van haar geleidelijke inplanting in Algerije. Ingeplant in een Frans Algerije, heeft uw gemeenschap de onafhankelijkheidsoorlog weten door te komen en nadat zij op het nippertje ontsnapt is aan sluiting, heeft zij zich hersteld met de hulp van monniken afkomstig uit ver­schillende communiteiten. In de loop van die geschiedenis heeft uw gemeenschap geleidelijk aan diepe wortels gekregen in de Algerijn­se bodem en bij zijn bevolking.

Recenter hebt u in antwoord op een vraag van de Kerk van Marok­ko aldaar een bijhuis gesticht dat in dat andere moslimland een christelijke aanwezigheid voortzet gelijkend op degene die u hier verzekert. Vanuit het gezichtspunt van de menselijke wijsheid kan die verdeling van uw krachten geen verstandige daad lijken. Maar de geleidelijke invoeging van deze kleine monastieke cel in de Kerk en de samenleving van Marokko lijkt overeen te stemmen met het plan van God. Hoe dan ook heeft dat bijhuis gedurende de hele ac­tuele crisis in Algerije gediend, en blijft het dienen, als een mogelijk "vangnet" ingeval u gedwongen zou worden om Algerije te verla­ten - een beetje zoals de talrijke toevluchtsoorden die de kloosters van Frankrijk in het begin van de eeuw hebben geopend in Ameri­ka en elders en waarvan vele naderhand stichtingen zijn geworden. Dit bijhuis in stand houden zonder uw communiteit van Tibhirine bovenmatig te verarmen, zal van uw kant in de loop van de komen­de jaren ongetwijfeld een ernstige onderscheiding vergen.

Broeders van Tibhirine en broeders van Fès, u vormt één enkele gemeenschap die op twee onderscheiden plaatsen en in behoorlijk verschillende situaties hetzelfde cisterciënzer charisma beleeft en dezelfde dialoog met onze moslimbroeders. Aan u, broeders van Marokko, heb ik in november laatst schriftelijk enkele reflecties en aanbevelingen nagelaten die bij deze Visitatiekaart zullen gevoegd worden. Sta mij toe om mij nu te richten tot uw broeders van Algerije.

Geliefde broeders van Tibhirine, de gebeurtenissen van de laatste vier jaar hebben u in het bijzonder overhoop gehaald. Het drama van de moord op de twaalf Kroaten in Tamezguida, op slechts vier kilometer van het klooster, en het "bezoek" van de "broeders van het gebergte" in de kerstnacht van 1993 hebben u ertoe gebracht om belangrijke beslissingen te nemen, in het bijzonder die om te blij­ven. U hebt deze beslissingen genomen in gebed en dialoog; en in uw onderscheiding, gemaakt onder leiding van uw prior die u allen respecteert en waardeert, hebt u ook geluisterd naar de herder van uw diocesane Kerk. Het lijkt erop dat dit proces van onderschei­ding en het belang van wat er op het spel staat, u diepgaand met elkaar hebben verbonden. U bent een communiteit die sterk samen­hangt, ondanks uw aanzienlijke persoonlijke verschillen en on­danks uw verscheiden herkomst.

IJ behoort tot een lokale Kerk die veel geleden heeft, die een aan­zienlijk aantal van zijn leden verloren heeft die vertrokken zijn naar Europa, en die verrijkt is met elf martelaars. U bent sterk aanwezig bij wat deze Kerk van Algiers beleeft en deze is op haar beurt sterk bij u aanwezig, vooral door haar bisschop en de pastoor van Medea. Het was een vreugde en een genade om uw bisschop, Mgr. Henri Teissier, in de loop van de reguliere visitatie gedurende een dag bij ons te hebben.

U bent evenzeer nabij bij het lijden van het Algerijnse volk, dat u meedraagt in uw gebed. De dienst van uw broeder-arts onder het volk, zonder onderscheid van politieke loyaliteiten, heeft er zonder twijfel veel toe bijgedragen om deze banden te onderhouden en zelfs te versterken. De huidige ervaring in het werk met vennoten bij het gebruik van uw grond is ook een mooie vorm van delen en van gemeenschap.

Ofschoon mensen die dicht bij u stonden een gewelddadige dood hebben gekend, lot dat ook duizenden Algerijnen hebben ondergaan, heb ik u niet aangetroffen gekweld door angst. U draagt wel degelijk uw bekommernissen en zonder twijfel ook uw angsten in uw hart, maar de Heer heeft u de genade gegeven om ze er in alle sereniteit mee om te gaan.

Er is een getuigenis, een martyrion, waartoe u wel degelijk geroepen bent, als christenen én als monniken, om het te geven: het is dat van een volgehouden generositeit in de observantie van uw leven van gebed, van naastenliefde en van gemeenschap. De heldhaftigheid, wanneer die van ons gevraagd wordt, bestaat niet in het stellen van buitengewone daden, maar in het doorgaan met de gewone dingen, zelfs als de omstandigheden radicaal veranderd zijn en de moge­lijkheid inhouden van tragische gevolgen.

Gedurende al die gebeurtenissen bent u een geregeld en normaal monastiek leven blijven leiden: goddelijk Officie gevierd met waar­digheid en op een biddende manier en waaraan allen met grote re­gelmaat deelnemen; lectio divina die door allen goed beleefd lijkt; eenzaamheid die toegenomen is door het zo goed als volledig stop­zetten van uw gastenverblijf, maar die geen hinderpaal vormt voor een nauw samenleven met uw onmiddellijke buren. Arbeid, die nieuwe vormen moet aannemen.

Uw situatie, zelfs vandaag, is niet zonder gevaar. U beleeft dat ge­vaar met sereniteit en rijpheid. Ik geloof niet dat iemand onder u naar een gewelddadige dood verlangt; maar ik geloof dat u die alle­maal aanvaard hebt als een mogelijke consequentie van uw keuze. Deze serene aanvaarding geeft u een reële vrede.

U moet weten dat het de hele Orde is die, doorheen u en uw broe­ders van Fès, voortgaat met getuigenis af te leggen in deze hoek van Noord-Afrika, die de christelijke boodschap heeft ontvangen vanaf de eerste christelijke generaties en die zulke bloeiende chris­tenheid kende in de dagen van Augustinus van Hippo.

De Heer heeft u beschermd. Niet alleen omdat u nog allemaal in leven bent en omdat u niet gedwongen bent geworden om weg te gaan, maar ook omdat u een gemeenschap bent geworden die ster­ker aan elkaar gegroeid is en omdat uw banden met de bevolking en met de lokale Kerk steviger zijn dan ooit. In de logica van de christelijke geschiedenis zou de Kerk van Algerije, die uit deze crisis zal komen als een kleine, pijnlijk gekneusde rest, er ook moeten uitkomen met een hernieuwde innerlijke dynamiek. U hebt daarin een belangrijke rol te spelen als contemplatieve monniken open voor de dialoog met de islam. Uw communiteit is geroepen om te zijn als een zaad dat neergelegd is in de aarde van Algerije en dat daar zonder twijfel heel langzaam zal blijven ontkiemen, op het rit­me van God.

Wat de recrutering betreft, moet u open blijven staan voor de moge­lijkheid om roepingen te ontvangen en u moet ook geloven in uw vermogen om aan hen de monastieke traditie door te geven.

In Tibhirine hebt u relatief imposante materiële constructies geërfd, hoewel u meer dan dertig jaar geleden een belangrijk gedeelte van uw eigendom van de hand hebt gedaan. U moet trouwe beheerders zijn en voortgaan met uw gebouwen goed te onderhouden en uw eigendom goed te beheren, in overeenstemming met de cisterciën­zer traditie. De huidige economische situatie is precair, voor u evenals voor het hele Algerijnse volk. U bent op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten en u zal een zekere reorganisatie van uw economie moeten doorvoeren. Maar het is duidelijk dat deze reor­ganisatie zal afhangen van de algemene situatie in het land in de loop van de komende jaren.

In de loop van deze Visitatie hebben wij de gelegenheid gehad om drie monastieke gedachtenissen te vieren die drie belangrijke fasen van onze traditie vertegenwoordigen: Antonius, die het charisma­tisch moment van het monachisme in de woestijn vertegenwoor­digt, Maurus en Placidus, die de benedictijnse traditie bij haar aan­vang vertegenwoordigen, en Aelred, getuige van de cisterciënzer traditie in eigenlijke zin en van het diepmenselijke karakter ervan.

Deze Visitatie eindigt op het moment waarop het octaaf aanvangt van het gebed voor de eenheid van de christenen - een eenheid die zich alleen maar zal kunnen realiseren in het kader van een dialoog van christenen in hun geheel met hun broeders en zusters van de andere, niet-christelijke tradities, te beginnen met de twee andere grote monotheïstische tradities, die van Israël en van de islam.

Tijdens deze Visitatie heb ik u bovenal willen bevestigen in de trouw aan de ontvangen genaden. Ik geloof niet dat u dat hoogmoedig maakt, want u weet zelf dat u niet volmaakt bent. Maar ik geloof dat uw communiteit, spiritueel en monastiek, een van de beste momenten uit zijn geschiedenis kent. U hebt nog nood aan bekering, zonder twijfel, maar de beste bekering zal voor u bestaan in uw ijver om altijd beter en intenser te beleven wat de Heer u reeds te beleven geeft: een leven in gemeenschap verenigd door de banden van liefde; de genegenheid en het respect tegenover uw prior die God tijdens de moeilijke jaren die pas voorbij zijn heeft ondersteund en geleid; een leven van voortdurend gebed en van ijverige viering van het Opus Dei; een ernstige arbeid om in uw le­vensonderhoud te voorzien; en, tenslotte, de openheid voor de dia­loog met uw buren in het gebed en de materiële dienstverlening.

Als Visitator, en vooral als de eerste die u kan bezoeken sinds het begin van de huidige crisis in het land, voel ik dat het in naam van de Orde is dat ik het woord tot u richt. Het is een woord van dank aan God die u beschermd en geleid heeft, en aan u die met moed zijn roep heeft weten te beantwoorden. Het is ook een woord van bemoediging.

Ik eindig met u te verzekeren van mijn gebed, waarbij ik aan God vraag om u te blijven beschermen en te blijven bijlichten zoals Hij dat tot nu toe gedaan heeft, en ik reken op uw eigen gebed.

Gegeven in Notre-Dame de l'Atlas, Tibhirine, Algerije, 19 januari 1996.

 

Armand Veilleux ocso Procurator-Generaal en Afgevaardigd Visitator

 

 

Vertaling: Luc MEEUSEN