Wat is wezenlijk benedictijns?

door dom Armand Veilleux ocso

(in Benedictijns Tijdschrift 2014/3, 186-192)

Onze monastieke manier van leven bestaat uit een aantal 'praktijken', die we gewoonlijk observanties noemen. Welke van die observanties zijn wezenlijk voor een monastieke levenswijze? Maar is dat wel de goeie vraag? In onze manier van leven is er iets dat belangrijker is dan observanties. Wat echt wezenlijk is voor onze levenswijze is iets dat aan die praktijken of observanties voorafgaat: het doel van ons leven. Cassianus omschrijft dat als de vervolmaking van onze naas­tenliefde: perfectio caritatis.

In het monastieke leven, en in elke vorm van christelijk leven, in het menselijk leven überhaupt, is er maar één abso­luut gegeven: God. In relatie tot dat absolute gegeven is al het andere relatief. Onze diverse vormen van monastiek leven, of het nu om benedictijnen gaat, om cisterciënzers, kartuizers of camadulenzers, het zijn allemaal manieren om ons christelijk engagement ten volle te beleven. En ons christelijk leven is een manier om menselijk te leven: om ons leven te leiden in het licht van het ons door Jezus Christus geschonken evan­gelie. We zijn geen echte christelijke monniken als we geen authentieke christenen zijn, en we zijn geen christen zonder echt menselijk te zijn. Dat is het wezenlijke.

Het mysterie van de Drieëne God zegt ons dat God com­munio oftewel koinonia is, en omdat we naar Gods beeld geschapen zijn, worden we geroepen om in die communio in te treden. Aan Jezus van Nazaret danken wij de openbaring van de communio met zijn Vader in hun gemeenschappelijke Geest van liefde, alsook de uitnodiging, de roeping, om in die communio in te treden: 'Als iemand van mij houdt, zal hij naar mijn woorden luisteren en mijn Vader zal van hem hou­den. We zullen komen en we zullen bij hem inwonen.' Daar ligt het essentiële: het christelijk leven is een communio. Het monastieke christelijke leven is een manier om die communio te beleven.

Ons monastieke leven is dus in wezen een leven van com­munio. Dat geldt voor elke vorm van monastiek leven, ook voor het leven van de kluizenaar. Maar het geldt in het bij­zonder voor wat Benedictus de cenobitische levenswijze noemt, waarvoor hij zijn Regel heeft geschreven. Laat ik nu onze monastieke observanties bekijken in relatie tot de ver­schillende aspecten van die communio.

De communio is uiteraard eerst en vooral een communio met God. Als dit zou ontbreken heeft onze manier van leven geen enkele zin. Wij mensen worden allen geroepen tot die contemplatieve eenheid met God van voortdurend, ononder­broken gebed. Dat is het enige echte voorschrift in het Nieu­we Testament aangaande gebed. Nooit heeft Jezus ons ge­zegd hoe vaak wij moeten bidden, hoeveel keren per week of per dag. Hij heeft alleen gezegd dat we altijd moeten bidden, zonder ophouden. Dat is geen observantie, het is een manier van zijn. Zonder ophouden bidden of in een contemplatieve eenheid met God leven is: steeds aanwezig zijn bij God. Ons ervan bewust zijn dat hij ons zonder ophouden schept en in het bestaan houdt. Hij is meer aanwezig dan wij bij onszelf aanwezig kunnen zijn. Bidden is die communio bewust bele­ven. Dat is het zuchten van de Geest van God in ons, waarvan Paulus spreekt (Rom 8). Maar ook dat is geen observantie. Het is een manier van zijn. Om echter in staat te zijn die communio met God althans in bepaalde mate bewust te beleven, hebben wij behoefte aan verschillende middelen. Onze manier van leven - in feite onze benedictijnse levenswijze - biedt een aantal `werktuigen, observanties. Op grond van het gebruik van die werktuigen mag men ons authentieke monniken noemen.

Een constante communio met God in een houding van on­onderbroken gebed is onmogelijk zonder een houding van luisteren naar God. Maar dat moet samengaan met veelvul­dige ogenblikken van expliciet luisteren naar God in het kader van wat wij de lectio divina noemen: het lezen en berne­diteren van het Woord Gods. In een monastiek gemeen­schapsleven (cenobitisch leven) wordt dat ook beleefd in het veelvuldig collectief luisteren naar het Woord Gods en het gezamenlijk antwoord daarop tijdens de viering van het getij­dengebed, wat Benedictus het opus Dei noemt.

Daarbij kunnen we ons ook hier de vraag stellen: wat is hier wezenlijk en wat niet? Een houding van contemplatieve communio met God in een constant, onophoudelijk gebed behoort tot het essentiële. De collectieve uitdrukking van die communio in een persoonlijk luisteren naar Gods Woord in de lectio divina, en in de gezamenlijke viering van de litur­gie is een basiskenmerk van het benedictijnse monniksleven. Zonder dat is er geen echt authentiek benedictijns monastiek leven. Hoe nu die dienst gestructureerd en gevierd wordt, in het latijn, in de volkstaal, volgens dit of dat schema inzake de psalmverdeling, ook hoe vaak de monniken daarvoor samen­komen per dag, etcetera, hoe belangrijk dit allemaal ook is, het is allemaal van secundair belang. Het is zelfs 'relatief' in relatie tot zijn band met het essentiële. In elke keuze die hier­in gemaakt moet worden, is de vraag niet of die observantie wezenlijk is, want geen enkele observantie is wezenlijk. De enige echte vraag die zich hier stelt is: helpt die observantie ons om authentiek het wezenlijke - de communio met God -te beleven?

Communio met God kan nooit in abstracto beleefd worden. Het moet altijd geïncarneerd zijn. Het gaat altijd om de com­munio met een groep broeders of zusters met wie wij een gemeenschap vormen. Het is de communio met de kerk (de lokale en de universele kerk), het is de communio met de samenleving om ons heen, met de hele mensheid, en ook met de hele kosmos.

Aangezien onze benedictijnse levenswijze cenobitisch is, behoort de communio met onze broeders en zusters in een leven volgens een gemeenschappelijke Regel tot het wezen­lijke. Om echt, authentiek 'benedictijns' te worden genoemd, moet het gemeenschappelijk leven op een bepaalde manier gestructureerd zijn. Benedictus drukt dat uit in zijn hoofd­stuk over de verschillende soorten monniken, waar hij uitlegt wat een cenobiet is: iemand die in gemeenschap leeft, volgens een Regel en onder een abt. Deze drie elementen vormen de belangrijkste basisstructuur van het benedictijnse leven. Uiteindelijk behoort de manier waarop men een authentiek leven van communio met je broeders en zusters beleeft, tot de essentie. Maar het volgen van een gezamenlijke manier van leven is op zichzelf niet essentieel. Die levensvormen zijn allemaal relatief. Hun betekenis moet worden beoordeeld naar hun relatie met het essentiële.

Communio is uit zijn aard open voor anderen. De communio die een groep broeders of zusters in een monastieke gemeenschap samenhoudt, zou niet christelijk zijn, als ze niet open stond naar alle andere gemeenschappen die, door hun koinonia met elkaar, samen de kerk uitmaken.

 

Communio met de hele kerk behoort tot het wezenlijke. En onder 'kerk' moeten we dan niet alleen de hiërarchie van de katholieke kerk verstaan, zelfs niet de Katholieke kerk als zodanig, maar de grote Koinonia van allen die samen geloven in Christus. Een oecumenische dimensie van ons monastieke leven behoort ook tot het wezenlijke. Hoe deze oecumene beleefd wordt in praktische vormen is weer van secundair belang; die muilen horen niet tot het wezenlijke.

Evenmin kunnen we volledig mens zijn, en bijgevolg ook geen volledig christen of authentieke monnik, als we niet in communio leven met de mensen om ons heen. We moeten delen in de zorgen, de angsten, de verwachtingen en de hoop, de vreugde en de pijn van al onze medemensen; dat is wezen­lijk. Alle concrete vormen waarin zich deze betrokkenheid uitdrukt zijn relatief en moeten beoordeeld worden volgens de omstandigheden. Dat wisselt met de historische toestan­den in de wereld én met die van onze gemeenschappen.

En vervolgens is er de communio met de kosmos, waarvan wij een heel klein deeltje uitmaken. De zorg om het behoud van onze planeet behoort tot het wezenlijke, en een monnik dient een ecologische gevoeligheid te ontwikkelen, vooral in onze tijd waarin het grote evenwicht van het ecologisch sys­teem bedreigd wordt door onze westerse levenswijze. Het betekent niet dat we allemaal massaal actie moeten voeren, maar wel dat het 'wezenlijk' is voor elke monnik om in onze concrete, dagelijkse, 'relatieve' beslissingen die zorg op te nemen.

De echte vraag aangaande elk aspect van onze levenswijze is: in welke mate is het verbonden mét en afhankelijk van een specifieke culturele context en in welk mate heeft het momen­teel nog betekenis. Er is altijd plaats voor heel wat uiteenlo­pende vormen van monastiek leven. Er is plaats voor een grote communiteit, die zich bezig houdt met opvoeding en onderwijs tot op universitair niveau, maar er is ook plaats voor een kleine communiteit van vijf of tien monniken in een arme voorstad of op het platteland ergens in een uithoek van de wereld. Er is plaats voor een gemeenschap die sterk betrokken is bij sociale dienstverlening, gericht op de lokale bevolking. Maar er is ook plaats voor arme kleine communi­teiten die gewoon de levensomstandigheden van de plaatse­lijke bevolking delen.

Monnik zijn is een wijze van bestaan en impliceert niet per se een activiteit in de maatschappij of in de kerk. Het sluit geen enkele activiteit uit die het waard is door een mens of christen verricht te worden. We moeten beseffen dat monni­ken vaak werden geroepen om een rol te spelen die niet noodzakelijk voor hen bedoeld was; ze werden geroepen omdat in bepaalde omstandigheden niemand anders be­schikbaar was. Vandaag moeten wij ons de vraag stellen of de vorm van sociaal, cultureel, kerkelijk of pastoraal engage­ment nog nodig of zinnig is?

In overeenstemming met de eerste en belangrijkste beteke­nis van het woord monachos heeft de monnik slechts één doel, één liefde; al de elementen van zijn leven richt hij op dat ene doel, die ene zorg. Terecht is er altijd al sprake geweest van een 'gezegende eenvoud' als het belangrijkste basiskenmerk van het monastieke leven. Dat impliceert dat monniken om zich volledig aan de Heer te wijden van een aantal zaken afstand namen — van familie, van 'de wereld'. En dat is ook de eerste grond voor het gekozen celibaat.

Benedictus schreef zijn Regel voor cenobitische monniken. De monnik is voor hem iemand die leeft in een klooster­gemeenschap (in monasterio), onder een gemeenschappelijke regel en onder een abt. De kandidaat die zich permanent ver­langt te engageren belooft, na een lange periode van onder­scheiding, (Zie RB 58) stabiliteit in de gemeenschap, conversio of conversa­tio dat is te leven volgens de Regel, en gehoorzaamheid aan de Regel en aan de abt die de verantwoordelijkheid heeft om in te staan voor de kwaliteit van het gemeenschapsleven vol­gens de Regel.

Daarom kan iemand geen benedictijner monnik zijn zon­der te behoren tot een gemeenschap, zonder zich aan de regel van die gemeenschap te houden en zonder te aanvaarden dat iemand in die gemeenschap de verantwoordelijkheid heeft om, als vertegenwoordiger van Christus, Gods vaderschap uit te oefenen. Deze drie elementen horen tot de monastieke manier om de verschillende aspecten van communio te bele­ven die het wezen uitmaken van het monastieke leven.

 

De concrete vormgeving hiervan wordt bepaald door de historische en culturele omstandigheden. We moeten voort­durend keuzes maken. Daarbij moeten we beseffen dat de meeste van onze monastieke praktijken en observanties een symbolische waarde hebben en dat daarin in de laatste eeuw een grote verschuiving heeft plaats gevonden. Het belangrijk­ste kenmerk van de recente geschiedenis was dat de christe­lijke waarden voor iedereen duidelijke referentiepunten waren. Het drukte zich uit in architectuur, in kleding, kortom in alles. Vandaag zijn die symbolen niet langer symbolen. Het habijt bijvoorbeeld is voor ons geen symbool meer, het is een­voudig een middel tot identificatie. Mensen zien daaraan dat we monniken zijn, ook al weten zij misschien niet eens of nauwelijks welke waarden zij als monnik voorstaan.

Heel weinig traditionele christelijke symbolen, waaronder ook liturgische symbolen, worden vandaag nog door de meeste mensen als zodanig herkend, ook als zij goede chris­tenen zijn. In de meeste gevallen hebben die riten en gebaren hun symbolische waarde verloren. Daar hoeven we niet om te treuren. En we moeten ook niet proberen nieuwe symbolen uit te vinden in de hoop dat ze de mensen van vandaag beter zullen aanspreken. We moeten eerder proberen om de sym­bolische betekenis van alles wat we in ons dagelijks leven doen, en van alles om ons heen, te herkennen. Het gaat dan om de plaats van de 'religieuze' dimensie in het menselijk leven. Dat is vermoedelijk de belangrijkste culturele verande­ring in onze tijd. Deze verandering raakt niet enkel aan de christenheid maar aan alle grote religieuze tradities van de wereld. En deze ontwikkeling is, mijns inziens, de vrucht van het evangelie zelf, waarin een lange evolutie van de mensheid uitmondt.

Dit heeft te maken met de plaats van de religieuze dimen­sie of van de religieuze 'praktijk' in het menselijk leven. En de meeste van onze monastieke observanties zijn in feite types van religieuze praktijken.

Alle culturen van het verleden, waaronder het jodendom en de vroege christenheid, bewoonden een sacrale wereld. Voor die sacrale wereld was de taal van de religieuze rituelen belangrijker dan de taal van het leven. Het zwaartepunt was de sacrale en rituele activiteit waardoor menselijke wezens in relatie konden treden met God. De leer van Jezus was op dit punt zo revolutionair dat het tweeduizend jaar geduurd heeft voor de betekenis ervan stilaan werd begrepen. Voor Jezus was het zwaartepunt niet de rituele activiteit maar de kwali­teit van het dagelijks leven.

In het Westen is het zwaartepunt sinds de tijd van Jezus, en zeker als gevolg van zijn leer en invloed, geleidelijk aan ver­schoven van het gebied van de religieuze en rituele expressie naar het gebied van het dagelijks leven. Het nieuwe bewust­zijn van de menselijke vrijheid heeft mensen tot een sterker gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid gebracht. De stenen tempel is steeds minder belangrijk geworden en de levende tempels steeds meer. Ons dagelijks leven is de plaats waar we eerst en vooral geroepen zijn om de liefdeboodschap van het evangelie te beleven. Ieder menselijk wezen is een tempel van de Heilige Geest. Van die tempel is Jezus de hoek­steen.

Onze tijd heeft ontegenzeglijk te kampen met verlies van een christelijke houding of aanvoelen. Maar daarnaast vraagt een verschijnsel van heel andere aard de aandacht: de ver­schuiving van het ritueel naar het leven, een verschuiving die door Jezus zelf in gang is gezet en op gang gekomen. Veel authentieke christenen zijn vandaag zeer aandachtig in het beoefenen van de evangelische waarden in hun dagelijks leven in gezin en beroep, maar zijn niet langer geïnteresseerd in wat we 'religieuze praktijk' noemen, zoals kerkbezoek op zondag.

Hiermee moeten we ook rekening houden wanneer we vandaag onze monastieke praktijken beoordelen. In ieder geval mogen we de monastieke geest en praktijken niet te snel identificeren met onze traditionele observanties. Het is ook een zaak van inculturatie. We moeten ons allereerst rich­ten op verdieping van de communio in ons eigen leven en in het leven van de communiteit: de communio met God, met onze broeders of zusters, met de kerk, met de wereld en de hele kosmos. Goede praktijken worden niet gecreëerd of uitgevonden. Ze worden geboren uit het leven.

(