Boodschappers van hoop en zin

door dom Armand Veilleux ocso

Benedictijns tijdschrift 2013/2, pp. 50-65

 

Wat is de hoop waarvan wij als christenen hebben te getui­gen? Ik spreek liever over 'leerlingen van Jezus Christus' dan over 'christenen, want dit laatste woord, hoe mooi het ook is, wordt tegenwoordig heel verschillend opgevat. Voor sommigen is een christen iemand die deel uitmaakt van de christelijke godsdienst, die zich op dit ogenblik midden in een crisis bevindt, terwijl de eerste betekenis van het woord christen precies leerling van Jezus Christus is, die nooit een crisis doormaakt.

 

1. Verwachtingen en hoop

Als we over hoop spreken, moeten we onderscheid maken tussen verwachting en hoop. We hebben allemaal veel ver­wachtingen waarvan alleen sommige, geheel of gedeeltelijk, werkelijkheid worden. Het merendeel wordt nooit werkelijk­heid. We kunnen echter maar één enkele hoop hebben, die gebaseerd is op Jezus Christus. We moeten accepteren dat veel van onze verwachtingen, zo niet alle, afsterven opdat in ons waarachtige hoop geboren wordt.

De eerste leerlingen van Jezus, ook de trouwste, die hem zijn hele publieke leven hadden gevolgd, verwachtten veel van hem. Ze dachten dat hij de messiaanse koning was, die het koninkrijk in Israël zou herstellen. Nog kort voor zijn dood, terwijl hij hun al driemaal zijn naderend einde had aangekondigd, maakten diezelfde leerlingen ruzie onder elkaar over wie de eerste minister in zijn kabinet zou worden. En veelbetekenend zijn na zijn dood en begrafenis de berus­tende woorden van de Emmaüsgangers die naar huis en naar hun vroegere bezigheden terugkeren: 'Wij dachten dat hij het was die het koninkrijk van Israël zou herstellen... En nu drie dagen geleden is hij gestorven...' We dachten dat... dat is de stereotiepe formulering bij een verwachting waarin we wor­den teleurgesteld. En dan begrijpen ze uit de woorden van hun mysterieuze metgezel dat de messias moest sterven, en dat ook alle verwachtingen moesten sterven opdat hun hoop geboren zou worden. Op het moment van het breken van het brood laait het geloof op. En dan verdwijnt de mysterieuze metgezel, die al hun bedrogen verwachtingen onderkende. Hij is er niet meer. Voor hen blijft alleen het geloof in hem over, een geloof dat opbloeit in een onuitroeibare hoop. Dan keren ze terug naar Jeruzalem om bekend te maken dat hij leeft.

In alle evangelieverhalen vinden we trouwens dezelfde boodschap rondom het lege graf. Dat fameuze lege graf in het nieuwe testament is geen bewijs van de verrijzenis. Het bewijst niets. Het is geen bewijs van wat dan ook. Het is gewoon de ruimte van het geloof. Een soort hiaat. De leer­lingen hebben Jezus dood gezien, daarna hebben ze hem als levend herkend. Tussen beide waarnemingen is er het lege graf, de ruimte van het geloof.

Ook Jezus heeft dit doorgemaakt. In de paar gebeden tot zijn Vader waarvan het evangelie ons verslag doet, is er sprake van verwachtingen. In de Hof van Olijven zal hij ver­zuchten terwijl hij bloed zweet: 'Heer, laat deze kelk aan mij voorbijgaan.' Deze wens zal niet worden vervuld. Aan het kruis zal hij het in de diepste wanhoop vaststellen: 'Vader, Vader, waarom hebt u mij verlaten?' En even later zal hij de meest hoopvolle kreet slaken van de hele menselijke en god­delijke geschiedenis: 'Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.' Tussen die niet vervulde wens en die absolute hoop is geen logisch verband. Er is een leegte, een hiaat, de ruimte van het geloof.

Zonder geloof is er geen hoop. En de kwaliteit van onze hoop zal altijd overeen komen met die van ons geloof. Maar dit geloof en deze hoop moeten we dagelijks beleven in een zeer concrete maatschappij en Kerk die zich nu in een crisis bevinden.

 

2. Kerk en maatschappij in crisis

Onze Kerk bevindt zich in een crisis evenals de maatschap­pij waar ze middenin staat. Dat is zonneklaar en daar is al zoveel over geschreven, dat we er niet langer bij hoeven stil te staan. De crisis in de burgermaatschappij heeft verschillende kanten: economische, sociale, politieke en ook ecologische, zoals de recente storm Sandy in de Verenigde Staten ons liet zien. Deze diepe crisis beïnvloedt niet alleen alle instellingen van de burgermaatschappij in onze westerse culturen maar is nu ook actief in de Arabische wereld en op andere manieren wordt ze in de grote Aziatische culturen gevoeld.

Alle revoluties die de mensheid sinds iets meer dan drie eeuwen heeft gekend, of het de burgerrevolutie is die wij de 'Franse revolutie' noemen, of de industriële of de technologi­sche revolutie, of die van de informatica — zo kan ik nog wel even doorgaan — allemaal hebben ze niet onbelangrijke, materiele voordelen gebracht aan enige bevoorrechte landen en in het bijzonder aan enige bevoorrechte klassen binnen die landen. Maar het liberale, economische systeem dat we hebben voortgebracht en dat we in de hele wereld hebben proberen te verspreiden onder het mom van mondialisering is volledig de mist ingegaan. In strijd met alle prognoses en alle garanties van verstandige mensen, in strijd met alle valse verwachtingen — kan het systeem zich niet meer herstellen en is het bezig de fysieke en morele ecologie te verwoesten. Lees bijvoorbeeld maar het boek van de Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz De prijs van ongelijkheid, waarin hij de huidige absurde situatie beschrijft waar één procent van de mensen negenennegentig procent van de rijkdommen bezit.

Ook onze Kerk bevindt zich in een crisis. Niemand twijfelt eraan. Het is duidelijk. Je kunt gemakkelijk opnoemen wat er allemaal niet goed gaat. Onze kerken zijn leeg. Ze worden soms verkocht om er discotheken van te maken of moskeeën. Er zijn weinig seminaristen in onze seminaries en weinig novicen in onze kloosters. Weinig katholieken die als echt­paar leven, vragen om het sacrament van het huwelijk. Onze politici willen de richtlijnen van de katholieke hiërarchie niet meer in wetten omvormen voor de burgermaatschappij. Zelfs in de katholieke universiteiten willen onze wetenschappelijke onderzoekers hun onderzoek niet beperken tot wat volgens Rome de natuurwet is. Etcetera. En volgens de filosofische trends en de tendens van de analisten wordt deze stand van zaken toegeschreven ofwel aan de secularisatie ofwel aan het feit dat het hoogste gezag van de Kerk, geconcentreerd in het Vaticaan, steeds meer van de werkelijkheid van de huidige maatschappij is afgesneden. Geen van beide verklaringen is overtuigend; en vooral is geen van beide een bron van hoop, ook al kunnen ze allebei valse verwachtingen wekken.

Onze verwachtingen kunnen velerlei zijn. Kort geleden stonden we vóór de presidentsverkiezing in de Verenigde Staten. Een burger van de Verenigde Staten verwachtte wel­licht dat president Obama zou worden herkozen. Maar op dat moment kon niets hem de verzekering geven dat die verwachting zou uitkomen. Men kan de verwachting koeste­ren dat alle strenge maatregelen waaraan nu onderkómen en hongerende volkeren worden onderworpen, in Griekenland en elders, weer een gezonde economie en een nieuwe groei­golf teweeg zullen brengen. Niets is minder zeker. Zowat overal in het westen zien we betogingen van boze burgers, die de 99% vertegenwoordigen waarover Stiglitz het heeft. Men kan blijven verwachten dat die betrekkelijk rustig zullen verlopen en niet in een heftige opstand zullen ontaarden die zich als kruitdamp over de hele westerse wereld zou kunnen verspreiden. Het is lang niet zeker dat zoiets niet gebeurt.

In de Kerk verwachten sommigen van een nieuwe evange­lisatie dat zij door toedoen van gedisciplineerde en strak geleide nieuwe predikers de leidende rol binnen de volken weer zal terugkrijgen die ze in de middeleeuwen had, het tijdperk van het zogenoemde 'Christendom'. Ik ben wel bang dat die verwachting niet uitkomt. Anderen hebben minder hooggespannen verwachtingen. Zij verwachten wel dat na de generatie met heimwee naar Vaticanum ii en de generatie '68, onze kerken opnieuw zullen vollopen met vrome gelovigen, die gehoorzaam de geboden van hun pastores zullen onder­houden. Niets wijst erop dat deze verwachting zal uitkomen, ook deze niet. Anderen verwachten dat een nieuwe paus, die meer openstaat voor het postmoderne leven, grote schoon­maak houdt in de Romeinse curie en — misschien door mid­del van een nieuw concilie — een waarachtige openheid voor de concrete wereld binnen de Kerk op gang brengt waartoe ze gezonden is. Je kunt ook de verwachting hebben dat alle nieuwe bewegingen die de laatste decennia in de Kerk zijn opgedoken en alle religieuze groeperingen die terugkeren naar de religieuze praktijk van vroeger, een nieuwe tsunami van godsdienstigheid zullen doen ontstaan zoals men die halverwege vorige eeuw gekend meent te hebben. Ik geloof niet dat het zal gebeuren, in ieder geval zal geen van deze verwachting helemáál uitkomen. Het zijn ook, of je dit nu wil of niet, menselijke verwachtingen, die voortkomen uit angst en vaak niet ver verwijderd zijn van een zekere wanhoop.

Als je het belangrijke onderscheid in overweging neemt tussen geloof dat altijd een persoonlijke ervaring is van God, en godsdienst die uitdrukking is van dat geloof door middel van rituelen en tradities die daarmee het collectieve geheu­gen in stand houden en het doorgeven, dan besef je dat alle zojuist genoemde 'verwachtingen' tot de categorie van de religie behoren en niet tot het geloof. Maar de hoop — die ons doet leven en waarvan wij tot boodschappers benoemd zijn — is van de categorie van het geloof en niet van de orde van de religieuze uiting.

 

3. Contemplatieve visie op de geschiedenis

Op de Synode over de Nieuwe Evangelisatie van oktober 2012 werd op de eerste dag de toon gezet door kardinaal Wuerl uit Washington. Hij beschreef de snelle ontkerste­ning in het Westen als een gevolg van wat hij de tsunami van secularisatie noemde, die sinds Vaticanum II de wes­terse wereld had overspoeld. Nu had paus Benedictus xvi het bewonderenswaardige idee gehad om aan Rowan Williams, primaat van de Engelse kerk, te vragen enige dagen later op de Synode ook een woordje te zeggen. Waarover heeft Rowan Williams tot hen gesproken? Niet over angst, paniek, tsunami's, secularisatie of welk ander drama ook. Hij heeft hen gesproken over contemplatie.

Dat moet ons niet onberoerd laten. Ik denk dat het inder­daad urgent is dat we met een contemplatieve blik leren kijken naar ons leven, zowel naar het leven in de maatschap­pij (in alle culturen) als naar het leven in de Kerk (in alle Kerken). En ik stel voor om al onze huidige crisissen te zien in het licht van het evangelie, bijvoorbeeld in het licht van de Zaligsprekingen of ook Matteüs hoofdstuk 25 ('Ik had hon­ger, ik had dorst, ik was naakt...'), Er zijn heel veel schriftle­zingen die voor ons zin kunnen openbaren.

Maar ik zou ook kunnen aanknopen bij een hele kleine passage uit de brief van Paulus aan de Romeinen, hoofdstuk 8. In dat prachtige hoofdstuk spreekt Paulus over de Geest van God, die ons is gegeven. Hij zegt dat die Geest van God in ons bidt met zuchten die niet in woorden kunnen worden weergegeven. Het Griekse woord dat hij gebruikt, betekent het pijnlijke zuchten als dat van een vrouw die aan het baren is. En hij voegt toe dat de hele schepping zelf zucht in die barensweeën.

Om de tekst van Paulus over de schepping te begrijpen, moet je het verhaal naslaan over de schepping van het uni­versum in het boek Genesis. Toen de Geest, de Ruach, de Adem Gods, over de eerste chaos zweefde, ontstond de verscheidenheid, het licht werd gescheiden van de duister­nis, de aarde van de zee, en het leven ontstond. (Merk op dat volgens deze bijbelse visie iedere diversiteit uit de Geest voortkomt). Dezelfde Geest zal over de profeten neerdalen om hen uit te zenden, daarna over Maria om haar Moeder Gods te maken, daarna over Jezus zelf als hij gedoopt wordt en uiteindelijk over de apostelen als ze uitgezonden worden in de wereld. Het is dezelfde Geest van God die in ons hart bidt en die zucht midden in het geschapen universum dat altijd aan het baren en het scheppen is.

In dit licht kunnen we alle huidige crisissen zien, zowel die van de Kerk als van de maatschappij in het algemeen, maar ook die van ieder van ons, niet op een negatieve manier maar als een teken van positieve verandering, het begin van een nieuwe fase van groei.

Zowel in de beschavingsgeschiedenis, waarvan Arnold Toynbee, de filosoof van de geschiedenis ons de grote cycli heeft geschetst, als in de kunst- en cultuurgeschiedenis zijn er altijd zeer rijke periodes die 'een gouden tijd' genoemd worden. Op dat moment is alles mooi, alles volmaakt in evenwicht, er worden meesterwerken gemaakt. Maar er is dan geen enkele beweging meer en dus ook geen nieuw leven, men is alleen maar zelfingenomen met de behaalde successen.

Zo'n 'gouden tijd' met zijn volmaakte evenwicht duurt nooit lang. Dan begint er een afbraakperiode, die vaak deca­dent is, waarin niets meer functioneert, alles wordt afgebro­ken. En dan, als men het dieptepunt bereikt heeft, wordt geleidelijk aan alles langzaam weer opgebouwd en begint er een nieuwe cyclus die misschien tot een nieuwe gouden tijd zal leiden. De pijn van deze afbraak en wederopbouw die de ware aard is van de natuur in wording, is de pijn waarover Paulus spreekt in zijn brief aan de Romeinen als hij zegt dat heel de schepping zucht in barensweeën.

Het lijkt me wel duidelijk dat niet alleen onze westerse maatschappij, maar de hele mensheid, niet alleen onze Kerk maar alle grote religies, niet alleen de mensheid maar de hele schepping op een kritisch punt zijn beland waarop afbraak (waarvan het ons vrij staat die als positief te zien) en weder­opbouw samenkomen. Zit daar niet de bron van onze hoop als we, hoe negatief alles ook lijkt, in het oog houden dat de Geest van God er aan het werk is zoals hij altijd heeft gedaan?

Onze Kerk beleeft nu een belangrijk moment van over­gang, het ontstaan van een nieuwe vorm. Ze is in barens­weeën. Ze zou een nieuw leven willen maar ze is bang om de schoot van haar oude vormen te verlaten. De kwaliteit van haar leven en haar optreden in de wereld voor de komende generaties zal afhangen van de manier waarop ze deze moei­lijke overgang zal doormaken.

Op alle momenten van grote culturele veranderingen — en we beleven duidelijk op wereldniveau een van die momenten — zijn er in iedere cultuur elementen van dood en van nieuw leven. De aandacht richten op wat er niet goed gaat, op de kiemen van de dood, is een 'cultuur van de dood' koesteren, een uitdrukking die, hoewel in een andere context, vaak gebruikt is tijdens het pontificaat van Johannes Paulus u. We moeten de doden hun doden laten begraven en al onze aandacht richten op de kiemen van nieuw leven en al het noodzakelijke doen om hun groei te bevorderen. We moeten daartoe wat we doormaken kunnen relativeren door het weer te plaatsen in de veel grotere context van de loop der geschiedenis over een periode van meerdere eeuwen. We hebben ook een theologie van de geschiedenis nodig. Deze geschiedenistheologie is onontbeerlijk om te begrijpen wat we meemaken.

 

4. Een geschiedenistheologie

Meteen na het Tweede Vaticaans Concilie maar zonder di­rect verband daarmee, beleefde het gehele Westen een diep‑

gaande culturele revolutie. Vooral in Europa en speciaal in Frankrijk werd deze culturele revolutie in de volksverbeel­ding vereenzelvigd met de studentenbeweging van mei '68 die er een van de belangrijke randverschijnselen van was. In werkelijkheid was deze culturele revolutie ruimschoots ervoor begonnen. Ze manifesteerde zich, hoewel op verschil­lende manieren, in heel West Europa en ook in Amerika en later in de rest van de wereld.

Een paar eeuwen eerder speelde de Franse Revolutie die vanaf het begin niet een revolutie van de kleine man was geweest maar wel een burgerrevolutie, die was ontaard in terreur, met veel verwoesting, vervolging van de Kerk en tal­rijke slachtoffers. En toch ontstond uit deze verschrikkelijke periode gaandeweg een nieuwe maatschappij.

De culturele revolutie van 1968 was zeker niet zo geweld­dadig als de Franse Revolutie, maar ze heeft misschien diepere en meer radicale veranderingen in de maatschappij teweeggebracht. Die veranderingen hebben zich speciaal op het niveau van een religieuze maatschappelijke dimensie voorgedaan. Men maakte een grote verandering mee die 'secularisatie' werd genoemd, een woord waaraan sommigen een heel negatieve betekenis geven en anderen een positieve. Positief opgevat houdt deze verandering een zuivering van het geloof in. Niet in de zin dat het geloof van individuen zou worden gezuiverd door vervolging, maar dat het geloof zich niet meer kan vereenzelvigen met een reeks religieuze uitdrukkingsvormen, maar zijn eigen betekenis moet terug­vinden van persoonlijke ervaring in de relatie met God.

De relatie zelf tussen het domein van de persoonlijke ervaring met God, dat wil zeggen het domein van het geloof en die van de religieuze uitdrukking ervan, is grondig gewij­zigd. De burgermaatschappij van haar kant vindt haar eigen autonomie terug. In de loop van de laatste decennia hebben talrijke theologische alsook sociologische geschriften deze ontwikkeling geanalyseerd. Zij tonen aan hoe ze in veel op­zichten in de lijn van het evangelie ligt en dat haar positieve verworvenheden vruchten van het evangelie zijn.

Aan het eind van de negentiende eeuw weigerde een belangrijk deel van de Kerk in Frankrijk die monarchistisch was gebleven, iedere vorm van een republikeinse maatschap­pij alsof het de uitvinding van de duivel was, en streefde naar het herstel van een monarchistische Kerk in een monar­chistische burgerstaat. Toen Leo xiii in 1892 de Fransen opriep om in te stemmen met de derde republiek als een feitelijke situatie, kwamen er een aantal in opstand, ze schaar­den zich achter Charles Maurras en zochten hun toevlucht in een culturele luchtbel genaamd l'Action Française. Ze weiger­den de geschiedenis die altijd in beweging is, te erkennen en vluchtten in het verleden.

We bevinden ons tegenwoordig weer in een situatie die wel wat op die vroegere lijkt, na de oproep tot de Kerk door Johannes xxiii en het Tweede Vaticaans Concilie om open te staan voor de wereld van vandaag en daar de boodschap van het evangelie te brengen in een toegankelijke taal. Tegenover de actuele culturele revolutie zijn er nu twee houdingen mogelijk en je vindt ze terug in alle klassen van de maat­schappij en van de Kerk, inclusief alle niveaus van de hiërar­chie.

Voor sommigen is deze ontwikkeling het gevolg van de werking van het Kwaad. Deze heeft als resultaat gehad dat de religieuze praktijk bij veel christenen bijna geheel verdwe­nen is, zoals ook de rol die de Kerk zichzelf had toebedeeld om leidsman en rechter te zijn bij de ontwikkeling van de burgermaatschappij op alle gebieden. Tot elke prijs moeten de culturele, godsdienstige praktijken uit het verleden weer ingevoerd worden, waardoor de godsdienst van generatie op generatie was doorgegeven. Aan onze maatschappij moet opnieuw een religieuze cultuur gegeven warden. Het is een houding die zich in werkelijkheid meer plaatst in de orde van het religieuze dan in die van het geloof — en die bijna noodzakelijkerwijs ontmoediging veroorzaakt, behalve bij bepaalde groepen culturele vluchtelingen waar het verleden gerestaureerd lijkt...provisorisch.

De andere houding bestaat in het inzicht dat deze wereld­se maatschappij waarin we leven, de concrete wereld is waar­heen de leerlingen van Christus zijn gezonden om er getuige te zijn van hoop en van zin. De Kerk, dat wil zeggen de gemeenschap van al diegenen die hun geloof in Christus heb­ben gesteld, is er niet voor zichzelf. Ze is er voor de wereld, de concrete wereld waarin ze zich bevindt, niet om deze te veranderen in wat zij volgens haar eigen visie zou moeten zijn maar om er het evangelische zuurdesem te brengen en dit zuurdesem te laten uitgroeien volgens de onvoorspelbare plannen van God.

De christenheid, dat wil zeggen de kerkelijke religieuze structuur die de Kerk zichzelf in de loop van de eeuwen had gegeven, heeft regelrecht de grote culturele verandering doorgevoerd die direct na het sluiten van Vaticanum II heeft plaatsgegrepen en die in ieder geval zijn beslag zou krijgen. Door dit schudden aan 'de boom' van de christenheid zijn er veel blaadjes afgevallen en zelfs veel vruchten. Veel tra­ditionele christenen hebben het instituut verlaten evenals een groot aantal priesters en religieuzen. God alleen weet hoeveel van hen die zijn weggegaan een waarachtig geloof hebben behouden (of het misschien op dat moment hebben ervaren). Zoals ook alleen God weet hoeveel van hen die zijn gebleven nog een waarachtig geloof hadden en hebben. In de jaren '70 heeft de Kerk zeker een aderlating gekend. Maar die aderlating aan het Concilie toeschrijven, zoals sommigen doen, wijst ofwel op een volslagen gebrek aan historisch besef ofwel op een gebrek aan intellectuele oprechtheid.

De christelijke boodschap kan men niet begrijpen zon­der enig besef van de geschiedenis. In het perspectief van de joods-christelijke openbaring verwerkelijkt het heil zich noodzakelijkerwijs in een 'heilsgeschiedenis'. God heeft zich al een geschiedenis gegeven door ruimte en tijd te scheppen en door in de schoot van dit geschapen universum een wezen naar zijn beeld en gelijkenis te scheppen en dit zijn eigen levensadem in te blazen, zijn eigen Geest. Door de mens­wording van zijn Zoon is hij persoonlijk deze geschiedenis ingegaan die zo het vermogen heeft tot groei en tot eindeloze evolutie omdat ze goddelijk is.

Ik denk dat ieder van ons zich serieus moet afvragen wat zijn persoonlijke houding tegenover de geschiedenis is, want die houding beïnvloedt al onze keuzes en elke stellingname gedurende ons hele leven. Telkens als men zich terugtrekt in zijn eigen identiteit, wordt de geschiedenis ontkend en indi­rect ook de menswording van God in de geschiedenis.

Ik zou graag het voorbeeld geven van twee bisschoppen, beiden uit dezelfde tijd die tegenovergestelde posities inna­men op dit terrein en die hun grondhouding van vóór, tijdens en na het Tweede Vaticaans Concilie hebben beïnvloed. Hun voorbeeld is symptomatisch, omdat het aantoont hoezeereen grondhouding tegenover de geschiedenis gedurende ons hele leven elke stellingname kan beïnvloeden, ook op het gebied van religie en geloof.

Ik heb zojuist de spanningen genoemd rondom de Action Française aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Welnu in de jaren 1920 brak er een crisis uit in het Franse seminarie te Rome, dat toen werd geleid door een zekere Henri Le Floch, een vurig verdediger van de Action Française. Zij belichaamde de ontkenning van de geschiedenis, zoals ik dat zo-even noemde, door de ontwikke­ling van de maatschappij en de Kerk sinds de Franse revolu­tie te ontkennen, en heel speciaal door de erkenning van de Derde Republiek door Rome af te wijzen. De felle houding van overste Le Floch, die veel invloed had in de Romeinse milieus maar die later van zijn functie werd ontheven, ver­deelde de studenten in twee kampen: de monarchisten en de republikeinen. Onder de studenten bevonden zich in die tijd Marcel Lefebvre en Léon-Etienne Duval, de eerste natuurlijk onder de monarchisten, de tweede onder de republikeinen. Beiden werden later bisschop in Afrika, de ene in Senegal, de andere in Algerije.

In Dakar oefende Lefebvre zijn bisschopsambt uit met een volkomen koloniale mentaliteit, die haaks stond op de incul­turatie; hij was van mening dat het veel te vroeg was om de Kerk te afrikaniseren. Opgesloten in zijn abstracte principes zag hij niet dat de geschiedenis doorging. Duval kwam als bisschop in een Algerije dat volop in beroering was. Hij voelde direct waar de geschiedenis heenging. Hij werd een voorvechter van de dialoog, van het wederzijds respect en van de onafhankelijkheid van de Algerijnen.

Johannes xxiii besloot op dat moment een concilie te hou­den met als doel dat de Kerk vlees en bloed zou worden in de geschiedenis van de wereld waar haar zending ligt. Onze twee bisschoppen waren allebei aanwezig bij Vaticanum Lefebvre niet meer als bisschop van Dakar maar als Generaal overste van de paters van de Heilige Geest, en Duval die net van Constantine naar Algerije was overgeplaatst. Duval stelde zich als woordvoerder van het Afrikaanse episcopaat bij alle fundamentele kwesties op binnen de conciliemeerder­heid in de lijn van Johannes xxiii. Lefebvre was een van de leidende figuren van de minderheid die gekant was tegen elk aggiornamento en die iedere ontmoeting met de moderne wereld weigerde; hij trok zich terug op beginselen die bui­ten de tijd staan in een voorbij en gestold moment van de geschiedenis. Zoals we weten liet Lefebvre het na het concilie tot een schisma komen, Duval bemoedigde en ondersteunde tot het einde toe de bescheiden, kleine communiteit van Tibhirine die gestalte gaf aan zijn droom van een Algerije waar Arabieren en Europeanen, moslims en christenen in harmonie samen zouden leven. Dankzij hem werd de com­muniteit van Tibhirine in 1963 niet gesloten zoals onze Orde van plan was. Ik had de gelegenheid hem in januari 1996 te bezoeken met dom Christian de Chergé. Hij stierf enige dagen na onze broeders en werd terzelfder tijd begraven.

Twee totaal verschillend verlopen levens. De een klampt zich vast aan abstracte principes en aan voorbije momenten uit de geschiedenis alsof die absoluut waren, en de ander ziet met een contemplatieve blik God aan het werk in de loop van de geschiedenis waarin zijn Zoon mens was geworden.

Vijftig jaar na het Concilie staan we weer voor een soort­gelijk dilemma, wat betreft de interpretatie ervan. Voor sommigen is Vaticanum II een onbeduidend gebeuren uit het verleden dat niets heeft veranderd aan een heilige en onveranderlijke Kerk. Voor anderen was het een moment in de heilsgeschiedenis waarvan de schokgolven ons blijven nazitten en interpelleren. We zullen de nawerking ervan ondervinden tot aan het einde der tijden. En ze zullen in de Kerk als ze bereid is om zich te bekeren, een onafgebroken groei teweeg brengen in onvoorziene vormen.

Tegenwoordig wordt er veel gepraat over Nieuwe Evan­gelisatie. Als je alles leest wat er al over het onderwerp geschreven is, merk je zonder moeite op dat het op twee totaal verschillende manieren wordt opgevat die overeen­komen met de twee houdingen die ik zojuist schetste aan­gaande Vaticanum II. Voor de ene groep gaat het erom een maatschappij die zich grondig en onafgebroken ontwikkelt opnieuw en op een nieuwe wijze te confronteren met het evangelie. Het gaat erom het onveranderlijke evangelie aan de concrete wereld van vandaag aan te bieden in een taal die men kan begrijpen en die mensen zo kan brengen tot een geloofservaring, tot een Godservaring. Voor de andere groep gaat het erom aan de christenen die zich hebben verwijderdvan. de religie, de religieuze structuren uit het verleden terug te geven in de verwachting dat die structuren opnieuw de christelijke waarden zullen overbrengen. Ruwweg geeft de ene benaderingswijze de voorrang aan de geloofservaring, de andere aan de religieuze uitdrukkingsvorm.

 

Conclusie

Hoe kunnen we in deze complexe context boodschapper zijn van hoop en zin? Natuurlijk kan en moet ieder van ons zo'n boodschapper zijn door zijn geloof waarachtig te beleven, overal waar hij zich bevindt. Maar als leerlingen van Jezus Christus vormen we samen met alle andere leerlingen van Jezus Christus de Kerk. De oproep om rekenschap af te leg­gen van onze hoop is aan ons als Kerk gericht maar ook aan ons als individu. De Kerk is het sacrament van het heil mid­den in de wereld.

Maar wat is het heil? Om deze vraag te beantwoorden moeten we altijd terugkeren naar de kerkleer van Vaticanum n. Het heil is het deelhebben aan het goddelijk leven, dat in het hart van de godheid een mysterie is van communio tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Dit mysterie van gemeenschap heeft God willen delen met de mannen en vrouwen die hij naar zijn beeld heeft geschapen. Christus, volledig mens en volledig God, is het oorspronkelijke sacra­ment van dit heil, hij is zijn volkomen openbaring omdat hij de volledige gemeenschap is van het goddelijke en het men­selijke in dezelfde persoon.

De Kerk is op haar beurt het sacrament van hetzelfde heil, want ze is de openbaring van hetzelfde mysterie van com­munio in het sacrament van de zichtbare gemeenschap van de gelovigen die hetzelfde geloof, dezelfde liefde, dezelfde hoop delen.

De Kerk, we kunnen het niet genoeg zeggen, bestaat niet voor zichzelf, ze bestaat omwille van de wereld, waarheen ze gezonden is. We moeten boodschapper zijn voor de concrete wereld waarin we leven, deze wereld die we geseculariseerd noemen en ontkerstend omdat ze niet meer de uiterlijke vor­men van de christelijke cultuur heeft. Haar missie is niet zich te doen gelden, zichzelf te verkondigen maar het evangelie, en de hoop en het geloof in God over te brengen, die zin geven aan ieder menselijk leven.

We zouden ons natuurlijk kunnen afvragen: Welk type Kerk hebben we nodig om deze missie vandaag te vervul­len? Welke kerkelijke structuren moeten we behouden, herstellen of bedenken om het evangelie aan de wereld te verkondigen? Maar is dat wel de goede vraag? Als we die stellen, proberen we dan niet de plaats van God in te nemen? Hoe kunnen we weten van welk type Kerk God gebruik wil maken om zijn boodschap aan de wereld van vandaag te brengen? We hebben zeer gestructureerde diocesane kerken gekend die een verzameling parochiekerken omvatten, waar heel wat priesters werkzaam waren en waar veel nonnen en paters belangrijke diensten verleenden in het bijzonder op het gebied van het onderwijs en de gezondheidszorg. Moeten wij als vaststaand feit aannemen dat God voor de komende jaren eenzelfde type organisatie wil? Misschien wil hij een type kerk dat veel minder klerikaal is en waar de verschillen tussen klassen en categorieën christenen veel minder uitge­sproken zouden zijn.

Als het goddelijk leven een mysterie van eenwording is en als het heil de mensen verbindt met dit mysterie, zullen wij de boodschapper zijn van hoop en zin door overal die gemeenschap te stichten. Niet alleen de gemeenschap tus­sen ons, hoe verschillend onze intellectuele benadering ook is, maar ook de gemeenschap met al onze broeders en zus­ters van andere christelijke godsdiensten, met alle mensen van goede wil, uit welke cultuur en religie dan ook, met de wereld om ons heen, zoals die is, met deze wereld waarvan God zoveel heeft gehouden en zoveel houdt dat hij zijn Zoon gezonden heeft.

Om boodschapper van hoop te zijn in een wereld die vaak wanhopig is, moeten wij overal bruggetjes aanbrengen tus­sen alle geïsoleerde eilandjes van onze uiteengevallen wereld met het oog op re-integratie. De degelijke bruggen die door de bisschoppen van vroeger (het Franse pontife --- bruggen­bouwer) zijn gebouwd, zijn vaak niet meer geschikt voor het huidige verkeer. De situatie is te urgent om er generaties over te doen om opnieuw zulke bruggen te bouwen. Laten we liever overal bruggetjes leggen die de boodschappers van hoop van uiteenlopende achtergronden onophoudelijk in alle richtingen kunnen over gaan. En laten wij vooral de kleine gemeenschappen van gelovigen die door deze bruggetjes verbonden zijn, vermeerderen.

Laten we ons niet al te druk maken over de structuren van de Kerk. Die zijn tijdens de eerste generatie christenen in het algemeen noch bedacht, noch gepland, ze zijn geboren uit het leven. Als we de Handelingen van de Apostelen lezen, verbaast ons de snelle ontwikkeling van de kerkelijke struc­tuur. Een interessant geval is de aanstelling van de diakenen. Als er spanningen ontstaan in de eerste christelijke gemeen­schap bij het verstrekken van hulp aan de weduwen, stellen de apostelen die zich van die problemen willen bevrijden, diakenen aan voor de dienst van de tafel waarbij ze als reden aangeven dat zij zelf zich moeten wijden aan de verkondi­ging van het woord van God. Welnu, wat doen de diakenen zodra ze zijn aangesteld? Niets wijst erop, in het verhaal van de Handelingen van de Apostelen, dat ze zich zo hebben beziggehouden met de dienst van de tafel. Wel zien we ook hen meteen beginnen met het verkondigen van het woord, niet alleen aan de Joden maar ook aan de heidenen. In deze primitieve Kerk veranderden de structuren die met moeite waren ingesteld om aan behoeftes te voldoen, onmiddellijk zodra men zag dat er aan nieuwe behoeftes tegemoet moest worden gekomen. De institutionele verstarring is een ziekte die pas veel later is ontstaan.

De apostelen en de andere stichters van lokale Kerken hiel­den zich voortdurend bezig met de kwaliteit van de gemeen­schap tussen de leden binnen die Kerken en de gemeen­schap tussen de Kerken onderling. De nieuwe leerlingen van Christus, uit het Joodse volle of uit andere volken, kwamen regelmatig bij elkaar om de herinnering aan Christus te vie­ren onder voorzitterschap van een oude leerling lang voordat er een geordende geestelijke stand ontstond. We kennen de groeiende ontwikkeling van administratieve structuren vanaf de vrede van Constantijn en tijdens de gehele periode van het christendom tot aan onze tijd.

De urgentie om in eensgezindheid te leven en dat te pro­pageren is momenteel te belangrijk om onze energie te ver­spillen aan het nadenken over nieuwe structuren of aan het ontmantelen van de oude. Als onze eensgezindheid waarach­tig is, zullen de structuren die nodig zijn om te groeien in de humus van de huidige wereld vanzelf ontstaan; en wat moet sterven, sterft een mooie dood.

Op die manier is het. onze missie boodschappers van zin te zijn, wat in werkelijkheid alleen maar een ander aspect is van onze missie boodschappers van hoop te zijn. Dit vraagt van ons niet dat we naar de mensen gaan om hen te onderrichten over de zin van het leven, maar het vraagt van ons veeleer op zo'n manier te leven dat die duidelijk maakt dat ons eigen leven zin heeft, dat wil zeggen een richting, een hoop waar het op gericht is. Degenen die in onze nabijheid leven zullen dan de zin ontdekken die ook zij in zich dragen, die in hun eigen wezen gegrift staat.

We zullen altijd religieuze structuren nodig hebben waar­mee we ons geloof tot uitdrukking brengen en het collectieve geheugen levend houden. Maar het zijn nooit de structuren die het evangelie verkondigen. Het zal altijd onze geloofs­ervaring zijn die de verkondiging van het evangelie waar­devol maakt, die hoop opwekt, in de mate waarin het geloof authentiek en krachtig zal zijn. q